We stellen ons de vraag in welk jaar Jan en zijn gezin verhuisd is. Om deze vraag te beantwoorden bekijken we verschillende feiten en proberen wij op basis van deze gegevens een hypothese op te stellen.
Er breekt voor Jan Matthee een roerige tijd aan.
De gereformeerde bevolking kreeg langzaam steeds meer invloed zodat de katholieke heer in zijn keuzevrijheid steeds verder beperkt werd: voor de meeste betaalde functies werden steeds meer protestantse kandidaten geïnstalleerd. Kort voor de Vrede van Munster (1648) waren bijna alle bezitters van heerlijkheden katholiek. Er waren geslachten die in de Zuid-Nederlandse steden resideerden met doorgaans veel en sterk verspreide bezittingen. Maar aan het eind van de 18de eeuw zijn er bijna geen katholieke “jonkers” meer over. We zien de Zuid-Brabantse geslachten in aantal sterk teruglopen; de toon wordt gezet door de geslachten van Hollandse regenten en in de koloniale handel rijk geworden burgers. De meeste katholieke adel hield het voor gezien. En voor zij die bleven perkte de speelruimte nog verder in... zij werden steeds armer. De adellijke familieleden Herman van Heijdenreijck, Maria-Anna van Heijdenreck en jonker Walraven van Heijdenreijck (heer van Bokhoven) die allen 'aan lagerwal geraakten' zijn hiervan een sprekend voorbeeld.

 

Na het overlijden van Maria Johanna van den Steen, begraven in Dordrecht 27 aug. 1727 die gehuwd was met Pieter Jacques van Heijdenreijck (raadsheer in de Grote Raad van Mechelen) en een der laatste freules Maria Emerentia Ludgarde van der Poll van wie hij een boerderij en landerijen kocht, overleden op 13 maart 1728 te Hedel viel daarmee de steun en bescherming weg.
De hoeve “de Rustenburg” die in het bezit van de familie van der Steen was kwam in dat zelfde jaar in handen van Jan Josef Ferdinand van Heijdenrijck en Johan de Witt (mede-erfgenaam van Pieter Jacques van Heijdenreijck).
Johan de Witt en Maria Catharina van Heijdenreijck, die er ook in de 'Rustenburg' woonden zijn later, en wel vóór april 1737, naar Brussel verhuisd.
 
Sterk voor de hand ligt dat Jan Matthee om economische redenen gevraagd is als bedrijfsleider op te treden voor de families van Heijdenreijck en van der Steen. Een hovenier of bedrijfsleider reisde vaak met zijn werkgever mee en werd dus een verhuizing naar Puttershoek daarom zeer noodzakelijk. Die economische motieven speelden een belangrijke rol, maar er speelt nog een reeks andere gebeurtenissen een belangrijk rol. Jan Matthee genoot in deze periode bescherming van zijn broodheren: Johan Janz. de Witt (kleinzoon van raadpensionaris de Witt) en de familie van der Steen en Jan Matthee ontplooide zich verder als hovenier en bedrijfsleider.

IN WELK JAAR NAAR PUTTERSHOEK?

Naar alle waarschijnlijkheid is het gezin Matthee al eerder naar Puttershoek vertrokken, en is Jan later gevolgd –want hij moest starten in Puttershoek maar zeker ook nog in Hedel werken.
Dit zou plaatsgevonden kunnen hebben ergens na augustus 1727 maar wel vóór mei 1731. Dit kunnen we uit de volgende aanwijzingen opmaken:
  • Jan Matthee betaalde na het jaar 1729 géén armenchijsen meer aan de armen van Hedel;
  • Hij was in mei 1731 niet in de gelegenheid om het overlijden van zijn vrouw Cornelia aan te geven;
  • Jan Matthee woonde in oktober 1731 in Puttershoek blijkens uit een huurcedule voor notaris Justus de Caesteker en was aanwezig als getuige op dd. 11 en 12 oktober 1731;
    • “Den eersamen Jan Matthee, wonende tot Puttershoek, als last en orde hebbende..."
  • De eersamen Jan Matthee, tuijnier wonende in 1732 in Puttershoek blijkt uit een procuratieakte voor notaris Leonard Thielens:
    • "Volgens de selve procuratie op den 19 December, des voorleden jaers 1732 gepasseert voor den notaris Leonard Thielens, en seeckere getuijgen binnen de voorzegde stadt Maastrigt residerende, mijn notaris verthoont, ter eente, en den eersaemen Jan Matthe, tuijnier wonende onder Puttershoeck, als last en procuratie hebbende vande wel Edele heer Johan Joseph Ferdinand van Heijdenreijck, borgemeester der stadt en provintie van Mechelen, en vanden wel Edele vrouwe Maria Catharina Theresia van Heijdenreijck, geassisteerd zijnde geweest vanden wel Edele heer Johan de Wit, raad en meester vande Reeckenkaemers van sijn Keijserlijcke en Catholieke Majesteijts haeren man en momboir, die de selve sijne vrouwe compagne tot het passeren vande voorzegde procuratie heeft geauthoriseert, volgens de selve procuratie, op den 5 november, des voorleden jaers 1732 gepasseert voor Gaspar Mans, notaris bij den Souvrijnen Rade van Brabandt geadmitteert tot Brussel residerende en seeckere getuijgen, welcke procuratie bij burgemeester schepenen, en raad der stadt Brussel op den voorzegde 5de november 1732 behoorlijck met t stads cachet is gelégaliseert,..."
  • De boerderij in Hedel is op 31 juni 1732 verkocht aan Jan Teeuwsen.
  • Jan was aanwezig als getuige in Dordrecht op 14 januari 1733 voor notaris Huijbert van der Wetten.
    • "Den eersaemen Jan Matthe, tuijnier, wonende onder Puttershoeck, als last en procuratie hebbende..."

Conclusie

Jan zou zich mogelijk later bij het gezin hebben gevoegd.
Hij heeft zich wel definitief tussen december 1729 en mei 1731 in Puttershoek gevestigd.