Over dit onderwerp heeft Ton Kappelhof een passend artikel geschreven en wij citeren:

Heerlijkheden waren in de handel; zeer geregeld werden zij te koop aangeboden. Men hoefde niet van adel te zijn om zich een heerlijkheid te kunnen aanschaffen. Dit kon ertoe leiden dat tussen 1640 en 1790 de samenstelling van het bestand aan heren drastisch veranderde. Kort voor de Vrede van Munster waren bijna alle bezitters van heerlijkheden katholiek. Er waren geslachten die in de Zuidnederlandse steden resideerden en die doorgaans veel, sterk verspreide bezittingen hadden. Onder hen treffen wij veel oude adel aan zoals de geslachten Van Immerseel, Van Horne-Bassigny, Van Merode, 't Serclaes de Tilly, Van Leefdael enz. Een andere groep die zich daarvan duidelijk onderscheidt is afkomstig en gegoed in Stad en Meierij van Den Bosch. Vaak hebben zij een huis in Den Bosch en daarnaast een kasteeltje of een herenhoeve in een dorp. In navolging van de eigentijdse teksten pleit Ton Kappelhof ervoor hen te betitelen als „jonkers". Dan zijn er in 1640 nog enkele geslachten van niet-Brabantse oorsprong zoals het geslacht Hohenzollern-Sigmaringen (heren van St. Michielsgestel). Een geval apart zijn de heerlijkheden van de prinsen van Oranje (Eindhoven met vier omringende dorpen en de baronie van Cranendonk met Budel).

Aan het eind van de achttiende eeuw zijn er bijna geen „jonkers" meer over; veel geslachten zijn uitgestorven of uit de streek verdwenen. De Zuidbrabantse geslachten zijn in aantal teruggelopen, de prinsen van Oranje zitten er nog steeds en we tellen twee Duitse geslachten (Salm-Salm te Anholt met Loon op Zand en Salm-Kyrburg met Boxtel en Liempde). De toon wordt echter gezet door geslachten van Hollandse regenten en in de koloniale handel rijk geworden burgers. Waren er in 1640 nog bijna geen protestantse heren, in 1794 maken zij de meerderheid uit. Er heeft zich hier een verschuiving voorgedaan die nader onderzoek verdient. Vooral het verdwijnen van de kleine, regionale adel (de jonkers) intrigeert.[1] Einde citaat.

Zijn artikel sluit precies aan bij het leven van Jan Matthee en is als 'de rode draad' in ons verhaal in deze website.

[1] OVER ROMANTISCHE RUINES EN ABSENTE HEREN | Heerlijkheden in de Meijerij van Den Bosch ten tijde van de Republiek (1648-1794) | Een verkenning | A.C.M. Kappelhof | pag. 113

Het uitwijken van een aantal families naar de Republiek, maar dit geldt hoofdzakelijk vanaf 1701, is het feit dat een deel van de bevolking van de Zuidelijke Nederlanden trouw wilde blijven aan Spanje, en dus aan de nieuwe Bourbon-vorst Filips V, daar waar een erg groot deel zich niet met Spanje maar wel met het huis Habsburg verbonden voelde. Voor hen dienden de Zuidelijke Nederlanden dan ook naar de Oostenrijkse tak der Habsburgers getransfereerd te worden. Deze tegenstelling binnen de bevolking was erg diep en duurde tot 1713.

Mogelijk kan het uitwijken van de Spaans en roomsgezinde families kaderen binnen het geheel van deze problematiek aldus prof. Etienne Rooms.[2]

[2] Etienne Rooms is doctor in de moderne geschiedenis. Aan de Koninklijke Militaire school in Brussel doceert hij de vakken krijgsgeschiedenis tot en met de Tweede Wereldoorlog, historische kritiek en geschiedenis van de internationale relaties van 1815 tot heden.

De hovenier was voor zijn inkomen afhankelijk van bezitters van kastelen, buitenplaatsen en herenboerderijen. De regentenklasse is in 1700 al volop bezig buitenplaatsen te stichten en te verfraaien. Daar hoorde in dit tijd een tuin bij, volgens Frans model, wat betekent (zie Het Loo) dat er veel te doen was aan onderhoud. Dat was ook heel erg onaantrekkelijk want katholieken konden in de Republiek geen overheidsfuncties bekleden. Zij konden op zijn hoogst notaris-procureur of advocaat worden of medicinae doctor, maar voor een edelman was dat beneden zijn stand. Toch zal Jan Matthee de neerwaardse beweging, teloorgang van de katholieke adel, gemerkt hebben en trok naar een ander gebied om zijn kost te verdienen en zijn gezin te onderhouden.